Jaar:
2017
Uitgever:
De Arbeiderspers
Taal:
Nederlands

VAN OORLOG EN LIEFDE
EEN HELDENDICHT

Het was in dagen dat de mannen namen hadden

en vrouwen niemendalletjes om klare kladden

die voor het grijpen prangden als een jonge druif

aan ranke ranken, blank als marmer van een duif

die in azuren zon de zinderende zee

beschreef in vogelvlucht. Op heuvels graasde vee

dat was bedoeld als vette buit van plundertochten.

Het was de tijd dat mannen wisten wat ze zochten,

hun vrouwen op een man bevochten en gevaar

zich uitstrekte van polen tot de evenaar.

Gebeente bleekte ver van huis op vreemde velden

en bij het kampvuur ruisten liederen van helden

en kom daar tegenwoordig nog eens om. Het lied

van nu is steeds hetzelfde liedje. Het verschiet

van morgen zanikt door van gisteren op acht

to-do-lists. Men zet zuchtend leven in de wacht

terwijl men multitaskend bloed en zweet verwatert

in strijd tegen de tijd die als een pisstraal klatert

op natte kranten waarin elke dag weer staat

dat het wel gaat zoals het gaat, maar niet meer gaat.

Op straat beslaat een blinde tred van week gemis

elk glazig glas dat als de mist zo mistig is

en niemand vaart nog uit ten oorlog om een vrouw.

Een epos dat gesteld is in het heden, zou

een jankdicht zijn dat zich op overhaaste voeten

in cirkels draait van plicht naar dingen die nog moeten.

Een held van nu belt op om vijf voor zes vanuit

de file naar zijn kwade, overspannen bruid

omdat de crèche al sluit en het vervloekte kroost

zijn Ritalin nog moet. Hoe hij ook pompt en hoost,

het kwelwater stijgt onontkoombaar naar zijn lip

om alles wat hij ooit gehoopt heeft als een schip

de kelder in te zuigen waar de blubber gist

van toekomst die hij zeker wist en die hem mist.

Zijn oude platen draait hij eigenlijk nooit meer.

Een motor heeft hij nooit gekocht. Als een geweer

dat nooit is afgegaan staat leven in een hoek.

Hij is niet eens meer naar wat hij ooit zocht op zoek.

Ik roep de Muze aan en smeek haar te bezingen

hoe dingen in de tijd van heldendichten gingen.

Vertel ons van de pijnboom in het heilig woud

die werd geveld, het eerste schip dat werd gebouwd,

de droom van vers vergoten bloed op verre kusten

en van de eer die zwelt in botgevierde lusten.

Vertel ons van de oorlog en de liefde, niet

zoals je dat vandaag de dag steeds alom ziet,

dat liefde oorlog is om exen, vuile was,

de vuilniszakken buiten, maaien van het gras,

haar tennisleraar en zijn smoes van overwerk,

voogdij, alimentatie en een heel erg sterk

gevoel de allerlaatste restjes waardigheid

te moeten redden in een nietsontziende strijd,

maar toen de liefde van de oorlog oorzaak was

en doel, het heilig vuur, de roos op het kuras,

de blanke lelie tussen strak verbeten tanden,

de nek van een rivaal in toegeknepen handen.

Haar naam was Helena. Ze was het struis van ei.

Gevederd was haar wiegen en als zij voorbij

marcheerde op haar hemeltergend wreed gelakte

gelaarsde oorlogspad dat alle tongen klakten,

ontpopte zich champagne, spoten stadsfonteinen,

trok worst in de vitrines recht en juichten pleinen

hun jubelende vuurwerk spattend in de lucht.

Zij was de passievrucht, de zin van ogen, zucht

en zindering, deed knopen van de broekband springen.

Ze deed de dichters dichten en minstrelen zingen,

ontkleedde marmer, stuurde de bedeesde handen

van schilders en ze deed het celluloid ontbranden,

smolt gaten van verlangen in het witte doek.

Zijn naam was explosief. Hij snoof naar haar op zoek.

Hij brulde als een leeuw de deuren uit hun posten.

De salvo’s spervuur die zijn nauwe ogen losten,

verpulverden beton van zijn Spartaanse bunker.

Zowaar hij Menelaos was, de held van hunker,

geblokte bendeleider, hoofdman van de troep,

cohortenmoordenaar van roeping en beroep,

en zij zijn kleine bitch, zijn eigendom en vrouw,

zo zwoor hij dat hij haar naar huis toe sleuren zou,

waar zij ook was. En toen hij hoorde waar zij was,

verzengde hij de lucht, verschroeide hij het gras

en schreeuwde hij het leven uit het grazend vee.

Zijn woede werd gehoord van Sidney tot LA.

Zijn naam was Paris Alexander, prins van pinken,

gevulde kussens, bloesem, parelwijntjes drinken

in pantervel, pauwogig wufte waaierslaven,

mandragora, kristal en alabaster raven.

Hij was bevriend met kunstenaars en kende verzen

van buiten van de decadentste, meest perverse

poëten die de allerlaatste mode waren.

Zijn ogen loken als vitrage. Zijn gebaren

verstonden zich met avondlucht. Hij geurde week

naar lotus en narcis, weerspiegeld in een beek.

De mensen vragen soms waar de cultuur toe dient,

het evolutionaire voordeel dat verdiend

wordt met gedichten en hoe poëzie de voort-

planting bevordert tot behoud van onze soort.

Voor Alexander Paris was zoiets geen vraag.

Hij wist dat elke mooie vrouw maar al te graag

verleid werd met raffinement van speelse woorden.

Toen hij haar zag en zij in zijn verlangen gloorde,

verzon hij een verhaal dat hij in rijmende

alexandrijnen met zijn lepe lijmende

gefluister onherstelbaar in haar oren likte

en dat haar haar en ook haar wereldbeeld herschikte.

Een zeegodin bedacht hij die hij Thetis noemde

en die hij om haar watergladde lijfje roemde.

Ze was zo pril dat zij door goden werd begeerd.

Poseidon, Zeus en Hades hadden haar vereerd

met blikken waar ze harde tepeltjes van kreeg.

En Paris Alexander keek haar aan en zweeg

een kort moment. Er was een maar, zo zei hij haar.

Een oud orakel had gewezen op gevaar:

de zoon van Thetis zou zijn vader overtreffen.

En dat een god zich boven goden zou verheffen,

leek goden ongewenst. Een sterveling moest haar

bezwangeren. Dan was een sterveling het maar

die deze sterveling zou overklassen. Paris

vertelde daar nog bij dat elk orakel waar is

en dat berijmde verzen evenmin bedriegen.

Een man als hij zou over goden nimmer liegen.

Maar terug naar het verhaal. Een knaap die Peleus heette,

werd aangewezen, heeft zich van zijn taak gekweten

en werd haar man. Verliefdheid was in deze tijd

als wederzijdse basis voor intimiteit

nog niet de modegril die het inmiddels is.

Het was een gewelddadige verbintenis.

Een zeegodin heeft middelen. Ze had verzet

geboden. Zij veranderde van vorm in bed.

Ze werd een slang, leeuwin, een vuur en stromend water.

Maar Peleus insisteerde. Liefde was voor later.

Een held was hij die vrouwen als een stier bestiert.

De bruiloft werd terstond in grootse stijl gevierd.

De hele santenkraam van goden was erbij,

behalve de godin van ruzie, razernij

en twist. Ze was met opzet niet geïnviteerd.

Zo leek de goede sfeer te zijn gegarandeerd.

Maar de godin van twist viel niet te onderschatten,

vooral niet als de woede uit haar ogen spatte.

En zij was kwaad. Ze had een vuige list bedacht.

Ze had een gouden appel laten maken, bracht

hem als cadeau tot vóór de deur en belde aan.

Toen gasten opendeden, was ze reeds gegaan.

De appel werd het partycentrum in gedragen

en volgens een inscriptie was hij opgedragen

aan wie de allermooiste was van de godinnen.

Onmiddellijk ontstond er grote ruzie. Binnen

een mum van tijd werd er gekrabd, aan haar getrokken

en peploi wild verscheurd. Athene was betrokken,

alsmede Aphrodite. Hera was erbij,

de vrouw van Zeus. Het ging om deze drie. En zij

besloten dat de oppergod moest kiezen wie

de appel als de schoonheidsprijs kreeg van hen drie.

Zeus keek wel linker uit. Een missverkiezing waar

zijn eigen vrouw aan meedeed, leek hem een gevaar

voor zijn toch al zo broze echtelijk geluk.

Hij zag het lijf van Aphrodite onder stuk-

gescheurde niemendalletjes haast naakt daar staan.

Een eerlijk oordeel en zijn huwelijk was eraan.

Zijn heilig raadsbesluit was om de hele furie

der godendochters te beslechten door een jury

die echt en waarlijk onafhankelijk zou zijn.

Hier stopte Paris even, nipte van zijn wijn,

keek Helena weer aan en greep haar hand zacht vast.

‘En weet je wie hij met die opdracht heeft belast?’

Ze wist het niet. ‘Je raadt het nooit.’ En zij zei: ‘Nee?’

‘De oppergod,’ zei hij, ‘belastte mij ermee.’

Ze snapte niet wat hij bedoelde. ‘Wil je zeggen …’

‘Ja, dat bedoel ik. Wat ik jou tracht uit te leggen,

is dat de jury die de taak had te beslissen

wie winnen zou van deze goddelijke missen,

bestond uit mij, de man die hier nu vóór je zit.’

Ze was verbijsterd en ze vroeg: ‘Verzin je dit?’

‘Geenszins.’ ‘Maar jij hebt Aphrodite dus gezien?’

‘Alsmede Hera en Athene bovendien.’

‘Maar toch niet naakt?’ ‘Daar heb ik wel op aangedrongen.

In mijn professionaliteit was ik gedwongen

mijn oordeel onafhankelijk van hun couture

tot stand te brengen, want zo was mijn oordeel puur.’

‘Je loopt me hier te fucken.’ ‘Ik kan het bewijzen,’

zei hij, ‘dat ik de moeder aller schoonheidsprijzen

heb uitgereikt.’ ‘Hoe dan?’ ‘Dat zal ik je vertellen.

Toen ik bereid was om mijn eindoordeel te vellen,

heb ik de prijs aan Aphrodite toegekend.’

‘En wat bewijst dat jij niet aan het liegen bent?’

Hij keek haar aan en legde zijn hand op haar dij.

Hij fluisterde nog zachter: ‘Luister goed naar mij.

Je lijkt me ondanks alles niet bepaald naïef.

Natuurlijk was de zege hun een goed ding lief,

een lief ding waard, hoe zeg je dat? En uiteraard

beschouwde geen van hen zich in het minst bezwaard

mijn zware keuze met beloften te verlichten,

een wederdienst waarmee ze zich aan mij verplichtten.

Athene zei dat zij me wijsheid geven zou

als ik haar koos. En Hera zei dat zij me wou

belonen met een lang, gelukkig huwelijksleven.’

‘En Aphrodite? Wat beloofde zij te geven?’

vroeg Helena. En Paris keek haar in de ogen,

terwijl hij samenzweerderig voorover boog en

haar op een fluistertoon de verzen toevertrouwde:

‘En dat is het bewijs: ze heeft haar woord gehouden.

Want zij beloofde mij de allermooiste vrouw

van heel de wereld en vandaag gaf zij me jou.’

Diezelfde nacht nog werd er luid gekreun gehoord

bij Gythion. De dag erna ging zij aan boord

van zijn fregat op reis naar zijn kasteel in Troje

om zich wijdbeens voor altijd in zijn bed te gooien.

Het nut van poëzie is hiermee toegelicht.

Als ik als dichter van dit heldendicht wellicht

iets zeggen mag, verstout ik mij om ook mijn eigen

veroveringen niet volledig te verzwijgen.

Ze heetten nimmer Helena, maar Loes of zo.

En ook hun uiterlijk had zelden het niveau

dat oorlog en epiek rechtvaardigde, althans

dat bleek de bleke ochtend na de dronken dans

van plakkerige lijven in verzuurde zangen,

wanneer het daglicht in de plaats kwam van verlangen

en spijt die overgaf in plaats van overgave.

Het had met liefde niets te maken, maar met laven

van dorst die al gelest was en met roes die plakte

dat ik hem in een hoop beschikbaarheden prakte.

De boze echtgenoot was meer een soort van Klaas

of Wim dan Menelaos, mannendoder, baas

van moordeskaders, en hij was niet eens echt boos,

maar meer teleurgesteld dat zij blijkbaar verkoos

haar eigen keus te maken, dat ze het geen kans

gegeven had, dat zij een stukje leegte thans

klaarblijkelijk een invulling besloot te geven

en dat ze blijkbaar daar zo instond, in het leven.

De Kees of Hans in kwestie had haar leren kennen

via de datingsite. Het was meer een soort wennen

dan liefde op de eerste oogopslag geweest,

een stukje acceptatie, leven is geen feest,

daarin herkenden zij elkaar. En op een dag

nam hij het woord: ‘Zeg luister eens. Zoals de vlag

erbij hangt tussen ons, heb ik eens nagedacht.

Omdat je evenmin als ik erg veel verwacht,

leek het me realistisch om een nieuwe stap

te zetten richting huwelijk en die hele hap.

Dat is wat ik naar jou toe wou communiceren.

Ik hoop dat jij nu positief zult reageren.’

De bruiloft werd gehouden in een boerderette.

De foto’s moet ze nu nog steeds op Facebook zetten.

Zo’n vrouw is dan voor mij als dichter easy meat.

Daadwerkelijk te dichten hoef ik daarvoor niet,

als ik maar overtuigend met mijn lange haren

de bohemien uithang met ziedende gebaren

en dorst naar dorst, de nacht, absint en avontuur.

Ik zei haar dat ze op dit godvergeten uur

gekomen was als godsgeschenk voor mijn gedicht,

daar mijn talent voor de verleiding was gezwicht

een heldendicht te dichten over Helena,

de allermooiste vrouw ter wereld, op haar na,

en dat ik elke inspiratie had ontbeerd

tot zij me met haar godsverschijning had vereerd.

Er is geen vrouw die niet graag Muze wenst te zijn.

Dan kets je haar. Het werkt altijd. Geen centje pijn.

Maar Muze, leer me hoe de ellenlange dagen

na deze eerste nacht in godsnaam te verdragen.

De kater van de passie duurt een mensenleven,

waarin je haar bij het ontbijt gelijk moet geven

omtrent de ziekte van haar moeder, wollen truien,

haar favoriete serie en haar boze buien,

vakantie van de buren, nieuwe schoenen, weer,

de kattenbrokjes light, een grap van Goor en Geer,

de Voice, Wie Is De Mol, TV-show, Boer Zoekt Vrouw,

ik houd best wel van jou, ik ook dan maar van jou,

we hebben het gezellig samen, jij en ik,

we hebben maar geluk, ik ben een mazzelpik,

verdomd als het niet waar is en de kortingskaart

van de IKEA is elk weekend korting waard.

De poëzie dient slechts om haar te doen geloven

dat jij iets aan het doen bent in je kamer boven.

Geluk is als langdurige conditie niet

voor mensen weggelegd. Het menselijk verdriet

is niet de pijn, maar de slijtage met de dagen,

herhaling die niets zoekt, het uitblijven van vragen

omdat we alle antwoorden wel kunnen dromen.

De tijd verglijdt om overschotten af te romen

en alles heel geduldig te normaliseren

tot het belachelijk is om nog te begeren

en motregen weer neerdaalt in de stille straten.

Ook Paris Alexander kreeg het in de gaten

dat na het spetterend begin een soort van sleur

geslopen was in zijn relatie en een keur

aan kleine irritaties zat steeds vaker dwars.

Zijn droomvrouw was soms kribbig. Hij gedroeg zich bars.

Ze had steeds vaker hoofdpijn. Hij keek dan tv,

naar sport of naar een vechtfilm op een dvd.

Ze zeurde om een nieuwe peplos. Hij werd boos,

waarna ze nachtenlang de eenzaamheid verkoos

en hij moest slapen in de troonzaal op de bank.

Hij had haar ooit ontvoerd, maar kreeg nu stank voor dank.

Maar Alexander Paris heugde zich de nacht

dat poëzie haar in zijn armen had gebracht.

Hij kende macht en kracht van zijn berijmde fictie

en vond een oplossing voor echtelijke frictie.

Want hij verzon een gloednieuw heldendicht voor haar,

waarmee hij haar herwon dankzij gedeeld gevaar.

In zijn bedacht verhaal was hij dan toch gekomen,

de stedensloper, bruut ontwortelaar van bomen,

die legioenen velde met een luie houw

van zijn reusachtig zwaard, de man die moorden wou

en die op zoek was naar zijn vrouw. Want Menelaos

die uit was op destructie en totale chaos,

had samen met zijn broer, de koning van Mycene,

toen hij begrepen had dat zij echt was verdwenen,

het allergrootste leger op de been gebracht

dat Griekenland ooit had gezien en was vannacht

geland op Trojes blanke kust. De oorlog was

begonnen. Lijken lagen in geblakerd gras.

Rivieren waren bloed geworden. Wilde horden

vermorzelden de troepen. Scherpe pijlen snorden

kantelen over. Overal bestond de dood.

De grote held Achilles kleurde kelen rood

met ongekende snelheid, kracht en acribie

van speer en zwaard. Hij was de zoon van Peleus die

zijn vader overtrof. En in een tweegevecht

versloeg hij Hektor, Trojes hoop. Het leek beslecht.

In oorlog om een vrouw werd om een vrouw gemoord.

Je kon de Grieken horen beuken op de poort.

Aldus vertelde Paris. Helena genoot.

Ze kon de adem bijna ruiken van de dood.

Ze huiverde van angst en geilheid dat Trojanen

en Grieken om haar oorlog voerden. Onderdanen

van duizend Griekse vorsten lieten daar het leven.

Ze vochten om het voorrecht om te mogen sneven

in naam van liefde voor een vrouw als zij. Die nacht

was van de nachten die hij zich ooit had bedacht

de nacht die alle nachten in de schaduw stelde

en die als nacht in pracht meer dan de nachten telde,

de nacht van poëzie waarop hij had gewacht

en die de kracht van poëzie hem had gebracht.

Toen Helena de ochtend na die nacht ontwaakte,

uit bed stapte, beschuit met vijgen voor zich maakte

en geeuwend in haar doorkijkduster met haar thee

de trans met uitzicht op de vlakte en de zee

betrad, toen vielen alle oude mannen stil

die daar als krekels met hun stemmen iel en schril

godganse dagen tjilpten van wat was en is.

En een van hen zei in het Grieks: ‘Ou nemesis.

Je kunt het hen niet kwalijk nemen dat Trojanen

en Grieken met hun helmbossen met lange manen

een oorlog voeren om zo’n vrouw.’ En zij keek op.

Zo ver het uitzicht reikte op het ruime sop

der zee, zo ver was zee pikzwart gekleurd door boten,

fregatten, oorlogsbodems van de Griekse vloot en

de hemel was als antraciet van uitlaatgassen.

Ze hoorde in de verte dreigend diepe bassen

van de motoren van de bommenwerpers grommen

en het onwereldse gefluit van zware bommen.

En op de vlakte was artillerie geland

met zwaar geschut. De tanks verschenen op het strand.

Dus Paris had uiteindelijk gelijk gehad.

Colonnes voetsoldaten trokken naar de stad.

Ze zag hoe zij met kwade vaandels opmarcheerden

die een gevaarlijk ideaal representeerden.

Dat ideaal was zij, de ideale vrouw.

Voor haar wilden ze sterven en de diepe rouw

van weduwen en wezen was om haar bedacht.

Dit was de zachte kracht van liefde en de pracht

van toewijding en onvoorwaardelijke trouw.

Dit was de romantiek van oorlog om een vrouw.

En Helena ontkleedde zich, ze was in trance,

ze klom de wering op en wierp zich van de trans.


Jaar:
De Arbeiderspers
Uitgever:
De Arbeiderspers
Taal:
Nederlands
Kopen:
Voorproef (excerpt):