“Hij viel de poëzie binnen als Genghis Khan. Zijn verzengende verzen verpletterden de horigen die rilden van angst en ontzag. En toen zweeg hij. Zeven jaar dacht hij na over de wereld en de woorden. En nu is er Idyllen: een vloedgolf van zilte vragen en zwarte conclusies die zwelt als de zee bij nacht, terwijl de verlaten sloepen kraken in de haven en netten van vissers huilen. In de klassieke vorm van rijmende alexandrijnen, die komen en gaan als golven over kiezels, spoelen steeds meer zekerheden weg. De winter komt. Waarschijnlijk zijn dit de laatste idyllen die we zullen lezen.
Ilja Leonard Pfeijffer is na jaren van stilzwijgen als dichter terug met een langverwachte bundel vol bij voorbaat klassieke poëzie.”
In Idyllen brengt Pfeijffer al zijn poëtische kracht, verlangen en meesterschap bij elkaar. In af en aan golvende, hoogst inventieve, rijmende alexandrijnen, vertolken deze poëtische ontboezemingen een klaagzang van een treurende dichter over de teloorgang van de wereld en de poëzie. ‘De nacht is aangezegd. De warre uren waaien / als klamme lakens waarnaar hete handen graaien.’ Met veel bravoure, dat verrassend genoeg wordt afgewisseld met ontroerende momenten van inzicht, zet Pfeijffer zijn opvattingen over maatschappij en dichtkunst uiteen. Dit werk barst van de vrolijke vondsten, van diepe en soms ook hoogst banale overpeinzingen, van doorwerkte verwijzingen naar de traditie van de dichtkunst, van zinderende metaforen en van een uiterst eigenzinnige poëticale stellingname. Deze bundel zingt, knarst, fabuleert, droomt en barst uit zijn voegen van een nauwelijks te remmen dichterlijke droom.
Het lieflijke dat je je bij idyllen voorstelt stijgt niet als eerste uit de kloeke bundel nieuwe gedichten van Ilja Leonard Pfeijffer op. In zijn idyllen openbaart zich een vaak verre van lieflijk universum dat de hele wereld omvat: Facebook, bootvluchtelingen, het Israëlisch-Palestijns conflict, IS, vreugdeloos vertier. Deze poëzie is ‘als het moderne leven zelf: het ene moment lees je een onnozel bericht op Facebook, even later zie je op het Journaal beelden uit Syrië of Irak. Een uitbundige en volle bundel, die grossiert in suggestieve formuleringen en aforistische uitspraken. De bundel bestaat uit vijftig lange, vaak verhalende gedichten, die geheel zijn opgebouwd uit jambische hexameters, oftewel alexandrijnen. Deze vorm versterkt de epische kracht van Pfeijffers werk.
Ook de dichtkunst zelf is op vele plaatsen onderwerp van de bundel. Vaak geeft een gedicht te kennen een gedicht te zijn en in het zevende gedicht laat Pfeijffer weten klaar te zijn met deconstructies of gedichten als cryptogrammen: ‘De waan / dat ik de toch al losse schroeven nog meer moest / ontregelen en hoopjes zekerheden woest /moest ondergraven, heeft de zaak geen goed gedaan. / Ook wie een goede vraag heeft, wil graag zijn verstaan.’
Pfeijffer maakt duidelijk dat hij niet veel fiducie heeft in de steeds weer lokkende liefde, in de aard van het beestje mens of in de toekomst van de beschaving. We bevinden ons een hele bundel lang in de ‘warre uren’ die hij in het eerste gedicht introduceert. Deze Idyllen zijn vooral een afscheid van het idyllische, in het besef van eindigheid en vergankelijkheid: ‘En wat ik schreef of zei, wordt minzaam uitgewist door golven van de zee. En aan het einde ruist het ruisen van de zee.